Grand-mère

Het grote, ooit fraaie maar nu verwaarloosde huis ligt op een lage heuvel, de muren een beetje verveloos, de ijzeren luiken verroest en scheef hangend in hun hengsels. Overal fruitbomen en doorgegroeide struiken. Stilte, niemand te zien. Op een oude keukenstoel een boodschap, geschreven met viltstift op een stuk wit karton: ‘Grootmoeder verwacht u. Klop op het tweede raam rechts van de kleine appelboom en heb een beetje geduld’. Zo gedaan.
Grootmoeder is een heel bijzondere, zeg maar gerust een excentrieke, vinnige oude dame. Priemende donkerbruine ogen in een expressief gezicht, ogen die je meestal vriendelijk maar ook wel streng aankijken. Zij runt een wijndomein aan een grote rivier en doet dat met verve.
Kloppen op het raam werkt: strompelend met een bezem begeeft zij zich naar de cave. Maar niet direct.  Je komt eerst in een soort opslagplaats van oude, deels plat gevouwen dozen, doorgekweekte geraniumstekken, allerhande rommel en vooral veel stapels kranten, heel veel stapels oude kranten. Een ouderwetse bruine tapkast  plus keukenblok in de hoek, twee koelkasten. Grootmoeder gaat mij voor, haalt twee (niet helemaal brandschone) borrelglaasjes te voorschijn uit een afdruiprek en vraagt wat ik wil proeven: de witte of  de rode Sancerre of de Pouilly Fumé. Een ritueel dus, waarvan zij niet afwijkt. Vervolgens dient er te worden gediscussieerd en vragen beantwoord, zeker een half uur lang, voordat er ook maar één fles zal worden verkocht. Madame is namelijk  behoorlijk ontwikkeld, is geïnteresseerd in geschiedenis, met name de Franse en verwacht van haar kopers min of meer eenzelfde opstelling. Niet iedereen is daarvan gediend. Mij zaagt ze algauw door, horend dat ik in Nijmegen heb gewoond, over de Vrede van Nijmegen (‘ah, la paix de Nimègue!’) tussen de Republiek en Lodewijk XIV, aan het einde van de zeventiende eeuw. Zij had het allemaal paraat, ik tot mijn schande maar half! Zelfs ons eigen koningshuis kende zij beter dan ik. Een blik Nederlandse pepermuntjes met afbeeldingen van het koningshuis was dan ook welkom. Soms probeerde zij ook uit of je de staartdeling wel beheerste, een ingewikkelde deling van het ene getal door een ander. Daarvoor had zij, beweerde zij, een betere methode dan de gebruikelijke en dan volgde een reeks van getallen op oude kranten in een hanenpotig handschrift waarvan de uitkomst altijd klopte en waarvan ik nu nog niet weet hoe zij dat flikte. Het was vast een oude rekenmethode in gebruik op de Franse openbare school eind negentiende eeuw.

Na nog een borrelglaasje  wijn van een ander jaar en een andere druivensoort, volgde dan de gang naar de eigenlijke kelder waar de wijnen in stalen rekken lagen opgeslagen. Daar nam zij de bestellingen op. Wilde ik 48 flessen dan rolde zij, gezeten op een wijnkistje elke fles afzonderlijk in een oude krant, vouwde de uiteinden om en legde de fles in een doos. Niet zo maar een doos, een van de overal liggende oude dozen van heel andere firma’s die zij mij binnenstebuiten weer in elkaar liet zetten, met de onbeschreven kan naar buiten, dus onherkenbaar. Dan zelf die dozen weer dichtvouwen en met plakband sluiten. En erop schrijven wat erin zat natuurlijk. Waarom deze moeite allemaal? Mevrouw verkocht mij de flessen voor een heel schappelijke prijs zonder capsule en een enkele keer ook zonder etiket (sans habillage) en ontdook zo de accijnzen. Voor mij niet gek natuurlijk, maar kennelijk had iemand haar er wel eens ingeluisd en was zij zeer wantrouwig geworden om het woord fobie niet te noemen. Ze liet de auto uit het zicht parkeren achter de kelder bij de hoge struiken, adviseerde om achterafweggetjes te nemen op weg terug naar huis en heeft zelfs een keer een kleindochter voorop laten rijden om mij die weggetjes te wijzen. Alles uit angst voor douanecontrole. En natuurlijk werd er cash afgerekend, niks cheques, en al helemaal geen bankpas. Wie geen contanten bij zich had moest eerst naar de geldmuur een paar kilometer verderop.

De laatste jaren duurde haar gestommel met de bezem van het bed naar de ‘winkel’ steeds langer, moest ik zelf maar de te proeven wijn uit de koelkasten halen en inschenken en rolde ik braaf de flessen nog steeds in oude kranten. Haar krachten namen af, ze verwaarloosde zichzelf een beetje en werd er niet vrolijker op. In sombere buien vertelde ze iets over haar met een tractor in de wijngaard verongelukte jongste zoon. En soms zei ze ‘j‘attends la mort’. Dat laatste was voor een groot deel ook theater. Maar niet eerder heb ik een zo intelligente, ontwikkelde oude dame op het platteland ontmoet die met haar scherpe onderscheidingsvermogen dwars door je heen keek en haar conclusies trok. En haar wijn was super, hoe verslonst de omgeving van haar kelder er ook uitzag. Elk jaar had ik in Amsterdam nog wel een paar flessen en wie hem proefde was enthousiast en riep: en dat voor die prijs!
Enkele jaren geleden kwam een einde aan het leven van deze onvergetelijke vrouw, ik weet niet op welke manier. Ik weet ook niet hoe oud zij was, er schemerde altijd iets jeugdigs, iets ondeugends over haar trekken. Grand-mère heeft haar bezem niet meer nodig. De op karton geschreven boodschap aan de clientèle is verdwenen  evenals de oude kranten, de stekjes van de geraniums en de borrelglaasjes. De wijn is er natuurlijk nog, dat is het mooie van wijn, en haar opvolger laat mij proeven uit een echt wijnglas. Maar anders dan zijn grootmoeder wil hij niet debatteren over geschiedenis en koningshuizen voor hij tot verkoop over gaat, dus ik kan de Vrede van Nijmegen gewoon vergeten.

auteur: Anton Wesselingh