Franse zangers (vervolg)
Franse zangers (link naar eerste deel)
Omdat mijn bijdrage niet helemaal onopgemerkt bleef, werd ik door de vaste tenor van het koor, tevens voorzitter, Jacques, gevraagd als invaller mee te doen aan een project met het Magnificat van Dietrich Buxtehude (1637-1707). Die mooie compositie is geschreven voor vierstemmig koor met daarbij een kleiner koor dat als solistenkwartet opereert. Daarvoor had men versterking nodig. Het betrof hier een koor uit een kleine plaats zo’n 30 kilometer verderop, onder leiding van Madame D. Zij had wel heel bijzondere opvattingen over de partituur van Buxtehudes Magnificat. Zo bewerkte ze sommige passages door in snelle fragmenten de noten te veranderen. Volgens haar klonk dat beter en bovendien zei ze, toen ik daarover een opmerking maakte: ‘Ik heb getelefoneerd met meneer Buxtehude en die vond het goed!’ Humor uit de campagne is niet per se leuk.
Deze zeer energieke dame, in de vijftig schat ik, dirigeerde het koor op dwingende wijze, met een slag die deed denken aan molenwieken. Al drukkend en persend probeerde zij met drukke gebaren uit het ensemble te halen wat zij wilde horen, met een energie, een betere zaak waardig. Voor haar is dirigeren eigenlijk een zware bevalling. Zij heeft het dan ook niet volgehouden en moest na een drietal repetities naar het ziekenhuis wegens hartklachten.
Die repetities, ook alweer aan het einde van de dag, vonden meestal plaats in een zaaltje van de Mairie, maar aan het einde van de repetitiereeks ook enkele malen in de grote stad A., al gauw nog weer 80 kilometer noordelijk, maar voor Franse zangers is dat een peulenschil. Jacques haalde mij en nog een tenor steeds weer thuis op en bracht ons weer terug en onderweg converseerden wij over van alles en nog wat. Over goede en slechte bakkers, het faillissement van het plaatselijke restaurant, over de nasleep van de Algerijnse oorlog, de Franse binnenlandse politiek, de stijgende prijzen van de wijn en die vreselijke Amerikaanse cultuur, want daar heeft men hier een duidelijke mening over. In A. – een dromerige oude stad aan de rivier de Yonne – repeteerden wij Buxtehude in het plaatselijke conservatorium annex muziekschool met een jeugdorkest. Ik zie ons nog bezig in die warme zomer in een oud gebouw, gelegen rond een grote binnenplaats. Koor en orkest dicht op elkaar in een te klein zaaltje met alle ramen open. Het was heel vertederend om jongens en meisjes – van de leeftijd van mijn kleinkinderen soms – aan het werk te zien, sommigen met een veel te grote cello en zelfs een frêle meisje, hooguit tien jaar, met paardenstaart, spelend op een enorme contrabas. Maar, dat is het belangrijkste, Buxtehude begon vorm te krijgen.
Niet in de laatste plaats door de inspanningen van de vervangende dirigent, een gepensioneerde Duitser, Herr M. die al enkele jaren in de regio woonde met zijn Franse vriendin. Een rustige, vriendelijke, sympathieke man die niet snel uit zijn evenwicht werd gebracht. Hij maakte gelukkig meteen alle wijzigingen van Madame D. in de partituur ongedaan en dirigeerde koor en orkest met een subtiele humor die je van een Duitser niet direct verwacht. Zijn enige handicap was de taal: “Et maintenant les teneurs!” klonk het als hij iets van de tenoren wilde, tot grote hilariteit van de Franse zangers. Vooral het gebruik van de Franse termen in de muziek zat hem dwars, een probleem dat mij maar al te bekend is. Solfège, dus veel do-re-mi in plaats van c, d, enzovoort. En vreemde benamingen voor kruisen en mollen, hele en halve noten. Als hij er niet uitkwam sprak hij gewoon Duits, wat de overgrote meerderheid van de Fransen weer niet verstond. Als enige in het gezelschap begreep ik wat hij wilde en dus werd ik al snel bevorderd tot tolk/vertaler van muziektermen uit het Duits naar het Frans. Dat viel bepaald niet mee.
Het concert was een daverend succes, de middeleeuwse kerk van het stadje zat vrijwel vol. Het orkest en enkele solisten speelden ook traditionele Bourgondische stukken. Madame D., nog wat bleekjes want pas ontslagen uit het ziekenhuis, was plaatsvervangend trots en deelde in het applaus. De ‘pot d’amité’ na afloop was van grote klasse. Herr M. heb ik daarna helaas nooit meer gezien.
In mijn vaste koor is inmiddels veel veranderd na de mislukking met Raphaël. Er is allang weer een nieuwe ‘chef de choeur’ aan het werk, een jonge ambitieuze vakvrouw en ze heet Pauline. Haar brede belangstelling op muziekgebied werkt stimulerend. Iedereen is tevreden en het niveau stijgt langzaam omdat zij ook de basistechnieken van het zingen oefent. Door haar contacten in de muziekwereld in de regio treden wij nu ook vaker op. Op dit moment repeteren wij voor een concert van uitsluitend filmmuziek, een van het gebruikelijke repertoire nogal afwijkend programma, samen met een harmonieorkest. Dat is even wennen maar het gaat goed, al is ook nu het zaaltje in de plaatselijke abdij te klein en moet ik onwillekeurig terugdenken aan Herr M.
En zo meld ik mij elk seizoen in de Bourgogne weer bij mijn Franse koor. Anders dan Annie M.G. Schmidt suggereert kan ik met Franse zangers goed uit de voeten, als je hun eigenaardigheden tenminste een beetje kent. Want we weten toch allemaal: zingen verbroedert, overstijgt grenzen en voert de stemming tot grote hoogten op. Wat willen we nog meer?
auteur: Anton Wesselingh