Knipoog
Een paar jaar geleden verwees mijn Franse huisarts mij voor een routine onderzoek naar een plaatselijke cardioloog. In Nederland kom je dan altijd in een ziekenhuis terecht, maar hier in Frankrijk mocht ik me vervoegen op een privé praktijkadres.
De wachtkamer was groot genoeg om minstens twintig patiënten te bergen, maar ik zat er moederziel alleen. Ik vond dat niet erg, in tegendeel zelfs. In een volle wachtkamer weet ik nooit zo goed waarnaar of naar wie ik moet kijken en ik pak maar zelden een tijdschrift, uit een soort smetvrees. En over kwaaltjes praten vind ik al helemaal niets.
De muren waren beplakt met ernstig verkleurd juten behang dat je heel vroeger nog wel eens zag op zogenaamd betingelde muren; het dateerde uit het eind van de twintiger jaren van de vorige eeuw, schatte ik. Hier en daar hingen met pleister vastgeplakte posters die de lezers attent maakten op de gevaren van roken of wezen op voorschriften van verzekeraars. Sommige hoekjes van de posters waren al eens los gescheurd en opnieuw met pleisters vastgeplakt. Langs de plinten zag ik een paar wollige stofpluizen.
Er stonden overal verschillende stoelen, zeer waarschijnlijk afkomstig uit de Emmaüs, geen van alle erg comfortabel om te zien, maar dat hoort ook niet in een wachtkamer, vind ik.
De spreekkamer zag er niet veel frisser uit en de witte jas die de dokter droeg zou een Nederlandse huisvrouw graag eens in een lekker sopje hebben gezet.
Nadat mijn carte vitale in ontvangst was genomen, werd ik uitgenodigd mijn shirt uit te trekken en plaats te nemen op de onderzoektafel die in een hoek stond. Tegen een schoorsteenmantel stonden twee stapels apparaten, waar de dokter een tijdje naar staarde, alvorens er eentje uit te trekken, waardoor de rest van de stapel dreigde te kapseizen.
Maar het ging allemaal nog juist goed. Het uitverkoren apparaat werd naast mij op een wrak tafeltje gezet en de dokter naderde mij met een handvol kabels, die hij omhoog hield en waarnaar hij keek alsof hij ze voor het eerst in zijn leven zag. Aan het eind van de kabels zaten zuignapjes die op mijn armen, benen en borstkas werden bevestigd. Op dat moment rinkelde de telefoon die haastig werd opgenomen, hetgeen mij hooglijk verbaasde. Immers, de telefoon wordt in Frankrijk nooit opgenomen, men hoort een répondeur, waarin je een boertje laat, dat wordt afgeluisterd, waarop wordt teruggebeld naar jouw antwoordapparaat, waarin men een … enzovoort. Maar mijnheer dokter, die tot nu toe nog geen tien woorden had gezegd, was opeens zeer spraakzaam en ratelde er enthousiast op los. Tijdens dat gesprek had ik uitzicht op het plafond boven mij en ik kon op mijn gemak het stuk stucwerk uitzoeken dat straks waarschijnlijk op mij zou vallen. Naast mij hing een schilderij dat de dokter zelf had geschilderd, aan de initialen te zien. Het leek enigszins op een boslandschap en het was aandoenlijk lelijk, maar de maker was er vast trots op, gelet op de prominente plek die het in nam.
Nadat het telefoongesprek was beëindigd constateerde de dokter dat ongeveer de helft van de zuignappen los was geraakt. Hij fronste, keek mij geërgerd aan, of het mijn schuld was, nam een spuitbus ter hand waarmee hij de dopjes royaal inspoot; een beetje kwam in mijn gezicht, het had een luchtje dat me aan een kapsalon deed denken. Het onderzoek bestond voornamelijk uit het aanslaan van toetsen op de computer, waarbij de dokter geen woord sprak. Een paar keer mompelde hij wat in zichzelf. Even overwoog ik om te vragen of alles met me in orde was, maar het leek me toch beter om dat niet te doen, misschien zou ik hem uit zijn concentratie halen.
Na een minuut of vijf werden de zuignappen verwijderd, ik mocht mijn shirt weer aantrekken en plaats nemen aan de andere kant van het bureau, waar ik de carte vitale terugkreeg, nadat ik een paar tientjes had afgerekend. “Alles is goed” zei de dokter, alvorens ik kon vertrekken. Als hij had gezegd dat ik ten dode was opgeschreven, had ik het ook geloofd. Achter een wrakke balie, dichtbij de uitgang zat een secretaresse, die me een nieuwe afspraak probeerde af te persen. “Ik bel nog wel een keer” antwoordde ik laf, vastbesloten dat zeker niet te doen.
Bij het verlaten van de praktijk merkte ik nog net op tijd dat de deur direct uit kwam op een trapje van drie afdalende betonnen treden, danig versleten en door de tijd schots en scheef geraakt. Ik durfde er wat onder te verwedden dat de cardioloog van zijn collega orthopeed sous la table een vast bedrag kreeg toegestopt voor iedere patiënt die een been brak als hij/zij de praktijk verliet.
Na mijn verhuizing binnen Frankrijk vestigde zich in het dorp vlakbij tot mijn vreugde een Nederlandse huisarts. Nog niet zo lang geleden vond deze het raadzaam dat ik opnieuw een cardiologisch onderzoek zou ondergaan, mogelijk was de kransslagader dicht geslibd. Als ik complete onzin uitkraam, moet u me dat maar vergeven, ik praat naar ik verstand heb van dit soort zaken. Omdat ik toch al van plan was naar Nederland te gaan, maakte ik een afspraak met de cardioloog in het Jeroen Bosch Ziekenhuis (JBZ) in Den Bosch, die mij bijna twintig jaar geleden had behandeld en met succes. Niet dat ik de Franse specialist niet vertrouwde, maar … en het is toch ook wel heel prettig om bij dit soort ingrijpende kwesties in het Nederlands te kunnen communiceren.
Telefonisch legde de Nederlandse specialist mij uit dat er een paar onderzoeken zouden worden verricht. “Katheterisatie”, wist ik, puttend uit mijn ervaring van het einde van de vorige eeuw. “Nee, dat wordt tegenwoordig liever niet meer gedaan” was het antwoord en hij vertelde wat nu gebruikelijk was.
Mijn gedachten dwaalden af. Twintig jaar geleden ben ik gekatheteriseerd in het Bossche ziekenhuis dat inmiddels is opgegaan in het hypermoderne JBZ. Waarschijnlijk trap ik nu een wijd open deur in, maar bij die ingreep wordt – of in ieder geval werd – via een bloedvat in de lies een slangetje of zoiets naar binnen geragd, waarna in de buurt van het hart een contrastvloeistof in de bloedbaan werd gespoten. Nogmaals, als ik onzin uitkraam, vergeef me alstublieft.
Toen duidelijk was wat er aan schortte werd het slangetje verwijderd en op het wondje werd een kompres gelegd dat ik moest aandrukken. Daarna werd ik per bed weggereden naar een ander vertrek waar een verpleegster op me wachtte om alles verder netjes af te werken. Dat kwam erop neer dat een stevig verband op het kompres werd aangebracht. De verpleegster had een Grieks klinkende naam, zag ik op het naamplaatje en ze was erg mooi, vond ik.
Bij het aanbrengen van het verband moest ik een paar keer mijn billen van het bed optillen, terwijl zij vlot en geroutineerd te werk ging. Ik voelde me toen echt niet ziek, in tegendeel zelfs; nu eigenlijk ook niet, of althans niet zo erg, dank u.
Waarschijnlijk was de combinatie van je gezond voelen, het knappe meisje en niet te vergeten, de beweging die ik moest maken, de reden dat er opeens leven in de brouwerij kwam (laat ik het zo maar noemen). Ik voelde me een dirty old man en probeerde uit alle macht aan iets heel onsmakelijks te denken, maar het hielp niet voldoende. Het zustertje interesseerde het geen bal, ze deed haar werk, klaar, groette me vriendelijk en vertrok weer. In de deuropening draaide ze zich even om en zonder verder een spier op het gezicht te vertrekken, gaf ze me een mooie, trage, vette knipoog.
auteur: Henk van Grondelle