Terug in de tijd

Voor academicus Jean-Christophe Rufin, arts, voormalig ministerieel adviseur en vervolgens ambassadeur, biedt de coronavirusepidemie een les in nederigheid aan een continent dat ‘zijn verleden verwaarloosd’. De schrijver en onvermoeibare reiziger, die de prix Goncourt in 2001 kreeg voor Rouge Brésil, maakt zich zorgen over de verleiding, misschien wel blijvend, om terug te keren naar de tijd van gesloten grenzen.

Vanuit de Alpen, waar hij twee maanden in lockdown aan huis gekluisterd was, observeert Jean-Christophe Rufin een wereld in stilstand. Verlaten straten, monumenten zonder bezoekers en stille, autoloze snelwegen. Hij is verbaasd en misschien wel verbijsterd. In de ogen van de academicus is deze lockdown in de eerste plaats een openbaring, die van een collectieve achteloosheid.

Epidemieën zijn nooit echt verdwenen. Maar in Europa zijn ze er gewend aan geraakt om ze niet langer als een bedreiging te beschouwen. Er was een vorm van roekeloosheid op het continent die soms grenst aan arrogantie. Het idee dat Europa, na een zware prijs te hebben betaald, buiten de geschiedenis stond, buiten de wereld, dat tragedies Europa niet meer konden treffen. Terrorisme heeft de oorlog weer terug in het hart van onze samenleving gebracht. De komst van migranten toonde aan dat de gevolgen van conflicten geen ver-van-mijn-bed-show waren. De komst van een grote epidemie bewijst eens te meer dat Frankrijk en Europa niet in een luchtbel leven, dat tegenslagen niet alleen ver weg gebeuren’.

Deze crisis stelt ons vermogen om de eindigheid van het leven te accepteren ter discussie

Jean-Christophe Rufin is ervan overtuigd dat deze crisis ons in de eerste plaats terug in de tijd zal plaatsen. ‘Het is ook een terugkeer naar hoe we over de dood denken. De dood, waarvan we vroeger dachten dat die bij het leven hoorde en die we in deze tijd proberen uit te schakelen. Maar met deze epidemie maakt de dood een bijna natuurlijke terugkeer. We zien dat vooral ouderen getroffen worden. Een paar decennia geleden zou men dit niet abnormaal hebben gevonden. Vandaag de dag wordt de dood van een honderdjarige als een ramp beschouwd. In onze beoordeling van deze crisis constateren we dat er vragen gesteld gaan worden over de plaats van de natuurlijke dood, over het vermogen om het einde van het leven te accepteren. In wat voor soort normaliteit zullen we na deze periode weer leven?’ vraagt de ‘onsterfelijke’.

Jean-Christophe Rufin geeft toe dat hij in zijn toespraken soms overdrijving gebruikt om te benadrukken dat we de komende maanden en jaren moeten nadenken over ons leven. Hij wil dat er nagedacht wordt over een noodzakelijke ‘nederigheid, bescheidenheid en voorzichtigheid’ in het menselijk gedrag. ‘We beheersen nu eenmaal niet alle bedreigingen en gevaren. Deze epidemie laat ons achter in het besef dat we kwetsbaar en vatbaar zijn en dat we dat moeten accepteren’, zegt hij. Wanneer hij de reacties op de crisis van dichtbij bekijkt, verbergt de voormalige humanitaire hulpverlener van Artsen Zonder Grenzen zijn bezorgdheid niet. Hij constateert dat zijn tijdgenoten zich een zekere ‘verkokering’ hebben eigen gemaakt die moeilijk te veranderen is. 

Zoals altijd wanneer er een ernstige dreiging is, vindt er een terugtrekking plaats naar kleinere gemeenschappen, waar mensen zich kunnen identificeren en een rol kunnen spelen. Zo’n terugtrekking gebeurt bijna instinctief. We gaan op deze manier de lockdown en het virus waarschijnlijk vrij gemakkelijk overwinnen, is de gedachte. Daar tegenover staat dat het wantrouwen en het sluiten van grenzen er voor zorgt dat het allemaal veel langer gaat duren. Tot nu toe was er een tendens naar het creëren van steeds grotere gebieden van vrij verkeer, maar het lijkt er op dat we nu de andere kant op gaan’, betreurt Jean-Christophe Rufin. In zijn boek Le Grand Coeur  beschrijft hij het droomleven van Jacques Coeur, de grote zilversmid van koning Karel VII, die in de 15e eeuw tussen Bourges en het Oosten heeft bijgedragen aan het openstellen van gebieden, waardoor ze vrij toegankelijk werden. Hij was een voorloper van de Renaissance en gaf de voorkeur aan ‘zachte handel’ boven de botsing der beschavingen.

Ons leven hierna, zo stelt de schrijver zich voor, zal meer onderhevig zijn aan grenzen en er ligt volgens hem nog een ander gevaar op de loer: dat van het inperken van fundamentele vrijheden, met name het recht om te debatteren. ‘Toen de president van de Republiek, Emmanuel Macron, de zin ‘we zijn in oorlog’ herhaalde, viel ik even stil. We moeten ons heel goed de exacte definitie van woorden realiseren. Deze crisis is geen oorlog. Het gevaar van het gebruik van de term ‘oorlog’ is dat het een andere vijand dan het virus zou kunnen aanduiden en aanleiding zou kunnen geven tot een vorm van agressie. Dit is in sommige landen waargenomen (Westerlingen werden gemolesteerd in Afrika, omdat ze het virus meebrachten en dus de vijand vertegenwoordigden). Dit lijkt me een te gemakkelijke manier om zich te bevrijden van controles en ondervragingen. Als we het over oorlog hebben, bediscussiëren we de te nemen maatregelen niet meer. Dan kunnen we niet langer debatteren, bekritiseren en openbare besluiten in twijfel trekken.’

Gewend aan beschouwingen over de relatie tot de dood en de kwetsbaarheid van de mensheid, zal ook aandacht geschonken moeten worden aan het leven na de crisis, benadrukt de academicus, en dan met name het leven in een democratische samenleving.

Aart Sierksma

Bron: “L’épidémie est un retour de l’histoire”, analyse l’académicien Jean-Christophe Rufin [Valérie Mazerolle]